Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4394

Datum uitspraak2009-07-31
Datum gepubliceerd2009-08-04
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/5504 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag. Geen relevant verlies aan verdiencapaciteit.


Uitspraak

07/5504 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [appellante] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 augustus 2007, 06/7092 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 31 juli 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. I. de Vink, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2006. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar voornoemde raadsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan. II. OVERWEGINGEN 1.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hier volstaat de Raad met het volgende. 1.2. Appellante heeft haar werkzaamheden als inpakster wegens vooral psychische klachten op 4 juli 2001 gestaakt. Het Uwv heeft haar met ingang van 3 juli 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. 1.3. Bij besluit van 7 oktober 2005 heeft het Uwv deze uitkering per 7 december 2005 ingetrokken. Bij besluit van 14 juli 2006 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het besluit van 14 juli 2006 gegrond verklaard, het besluit vernietigd, maar tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit geheel in stand blijven, met daarbij bepalingen omtrent de vergoeding van proceskosten en griffierecht. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit, maar meent dat het besluit pas in de beroepsfase van een deugdelijke motivering is voorzien. 3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd gekeerd tegen de beslissing van de rechtbank om de rechtsgevolgen van het genoemde besluit in stand te laten. 4.1. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. Namens appellante is in wezen hetgeen eerder in bezwaar en beroep is aangevoerd herhaald. Appellant meent dat haar psychische beperkingen zijn onderschat en dat onvoldoende rekening is gehouden met haar diabetes. De Raad ziet deze gronden geen doel treffen. In de Functionele Mogelijkhedenlijst is met haar klachten voldoende rekening gehouden, gelet op de rapporten van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Daaruit blijkt ook dat de beschikbare informatie van vooral PsyQ voldoende bij de beoordeling is betrokken. 4.2. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag stelt de Raad vast dat de bezwaararbeidsdeskundige, reagerend op vragen van de Raad, in hoger beroep alsnog tot de conclusie is gekomen dat één van de vier geduide functies moet komen te vervallen. Met de bezwaararbeidsdeskundige meent de Raad dat appellant in staat moet worden geacht de drie overige functies uit te oefenen, zodat van een relevant verlies aan verdiencapaciteit op 7 december 2005 geen sprake was. 5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, voor zover deze door appellante is aangevochten. 6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter, en A.T. de Kwaasteniet en M. Greebe als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2009. (get.) R.C. Stam (get.) J.M. Tason Avila EV